Zij, met al dat rood
in haar lijf, haar
in haar ogen
bezit die kleur met wonderlijke
precisie
Als een mes snijdt zij de dagen
van de nacht en wacht op het bloeden
van een leeggelopen maan.
Daarin schuilt haar waarheid
ze weet als geen ander
-tenminste niet als mij, en ik
ben de enige ander-
het lyrische en het werkelijke
tot karmozijn te smeden.
Zij schrijft daar brieven over
aan zichzelf, en aan mij
de ander
zonder pen, zonder papier
maar met slechts een waas
van druppels over haar ogen.
Zo knikt zij keer op keer
onze wereld toe:
toe maar, lief, ga maar
zolang je mij vasthoud
is alles nog zo rood
als mijn eigen kleine
wonderkrullen.
Ik bezit, daarentegen
niets van die lyrische
rode dagen
noch nachten
waarin ik maar mijmer
over helemaal niets: mijn bezit.
Het rood kruipt langzaam
als een sluipmoordenaar
als een luis
als een god
als een muzikant die jambische
verzen uit een luit tovert.
Het kussen bloedt
het slapen bloedt
het ijzeren paard in de maan
staat stil te galopperen
en leert ons:
hoe roder de lyriek
hoe zwarter de nacht
Behalve voor haar:
de draagster van
al dat bloedmooie rood.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten